Dienst zondag 28 juli 2024 om 10:00 uur - Petrakerk

Voorganger: Ds. D.M. Heikoop

Organist: Hendrik Loosman

Collecte: Kerk

Schriftlezing: Genesis 33

Tekst: " Verzoening "


Psalm 79:4

4 Gedenk niet meer aan 't kwaad, dat wij bedreven,
Onz' euveldaad word' ons uit gunst vergeven.
Waak op, o God, en wil van verder lijden
Ons klein getal door Uwe kracht bevrijden.
Help ons, barmhartig HEER',
Uw groten Naam ter eer;
Uw trouw koom' ons te stade;
Verzoen de zware schuld,
Die ons met schrik vervult,
Bewijs ons eens genade!


Psalm 25:6, 7, 8

6 Wie heeft lust den HEER' te vrezen,
't Allerhoogst en eeuwig goed?
God zal Zelf zijn leidsman wezen,
Leren, hoe hij wandlen moet.
't Goed, dat nimmermeer vergaat,
Zal hij ongestoord verwerven,
En zijn Godgeheiligd zaad
Zal 't gezegend aardrijk erven.
7 Gods verborgen omgang vinden
Zielen, waar Zijn vrees in woont.
't Heilgeheim wordt aan Zijn vrinden,
Naar Zijn vreeverbond, getoond.
d' Ogen houdt mijn stil gemoed
Opwaarts, om op God te letten:
Hij, die trouw is, zal mijn voet,
Voeren uit der bozen netten.
8 Zie op mij in gunst van boven,
Wees mij toch genadig, HEER',
Eenzaam ben ik en verschoven;
Ja, d' ellende drukt mij neer.
'k Roep U aan in angst en smart;
Duizend zorgen, duizend doden,
Kwellen mijn angstvallig hart.
Voer mij uit mijn angst en noden.


Gezang 163:1, 3, 4

1 Ontwaak, gij die slaapt, en sta op uit de doôn,
en Christus zal over u lichten!
Zo wekt u, zo dringt u als broeder Gods Zoon,
eer Hij u als rechter komt richten.
Ontwaak en sta op, het gevaar is zo groot!
Wie kiest, o verdwaasde, voor ’t leven de dood?
3 Sta op uit de doden, o zondaar en leef,
dat Christus ook over u lichte!
Sta op uit de doden, o zondaar, of beef
voor God en het jongste gerichte!
Nog wekt u de Heiland en nog is er raad,
sta op uit de doden, ’t is spoedig te laat!
4 Welzalig de vrome, die wandelt in ’t licht,
door Christus de doodslaap ontrezen.
Hoe vaak hier de dag voor de duisternis zwicht,
’t zal nimmermeer nacht voor hem wezen.
Ontwaak, gij die slaapt en sta op ut de doôn!
Zo spreekt van de hemel uw Heiland, Gods Zoon.


Gezang 293

- Refrein:
Jezus is de goede Herder.
Jezus, Hij is overal.
Jezus, is de goede Herder,
brengt mij veilig naar de stal.
1 Als je ’s avonds niet kunt slapen
en je bang in ’t donker bent,
denk dan eens aan al die schaapjes,
die de Heer bij name kent.
2 En wanneer je soms alleen bent
en je hart is vol verdriet,
denk dan aan de goede Herder,
Hij vergeet zijn schaapjes niet.


Genesis 33

33:1. Toen sloeg Jakob zijn ogen op en zag, en zie, daar kwam Ezau, met vierhonderd man bij zich. Hij verdeelde zijn kinderen over Lea, Rachel en zijn beide slavinnen.
2. Hij zette de slavinnen en hun kinderen vooraan, Lea en haar kinderen daarachter en Rachel en Jozef daar weer achter,
3. terwijl hij zelf vóór hen uit ging en zich zeven keer ter aarde neerboog, totdat hij bij zijn broer gekomen was.
4. Maar Ezau snelde hem tegemoet, omarmde hem, viel hem om de hals en kuste hem; en zij huilden.
5. Toen sloeg hij zijn ogen op en zag de vrouwen en de kinderen. Hij vroeg: Wie heb je daar bij je? Jakob zei: Dat zijn de kinderen die God uw dienaar in Zijn genade geschonken heeft.
6. Toen kwamen de slavinnen naar voren, zij en hun kinderen, en zij bogen zich neer.
7. Ook Lea en haar kinderen kwamen naar voren en bogen zich neer; daarna kwamen Jozef en Rachel naar voren en zij bogen zich neer.
8. Toen vroeg hij: Wat wil je met heel dat leger dieren dat ik ben tegengekomen? Hij zei: Die zijn bedoeld om genade in de ogen van mijn heer te vinden.
9. Maar Ezau zei: Ik heb veel, mijn broer. Laat wat je hebt, van jou blijven.
10. Jakob zei daarop: Nee toch, als ik toch genade in uw ogen gevonden heb, neem het geschenk uit mijn hand dan aan, want ik heb uw aangezicht gezien alsof ik het aangezicht van God zag, en u bent mij goedgezind geweest.
11. Aanvaard toch mijn geschenk, dat u gebracht is, omdat God mij dit in Zijn genade geschonken heeft, en omdat ik alles heb. Hij drong zo aan dat hij het aanvaardde.
12. Ezau zei: Laten wij opbreken en verdergaan, en ik zal met je meegaan.
13. Hij zei echter tegen hem: Mijn heer weet dat de kinderen zwak zijn, en dat ik zogend kleinvee en zogende runderen bij mij heb; als men die maar één dag opjaagt, zal al het kleinvee sterven.
14. Laat mijn heer toch vóór zijn dienaar uit gaan; ik wil op mijn gemak verdergaan, naar de gang van het vee dat vóór mij is en naar de gang van de kinderen, totdat ik bij mijn heer in Seïr kom.
15. Toen zei Ezau: Laat mij toch enkelen uit het volk dat bij mij is, bij je plaatsen. Maar hij zei: Waarom is dat nodig? Laat mij genade vinden in de ogen van mijn heer.
16. Zo ging Ezau die dag zijns weegs, terug naar Seïr.
17. Maar Jakob trok naar Sukkoth. En hij bouwde een huis voor zichzelf en maakte hutten voor zijn vee. Daarom gaf hij die plaats de naam Sukkoth.
18. Jakob kwam veilig aan bij de stad Sichem, die in het land Kanaän ligt, nadat hij uit Paddan-Aram gekomen was; en in het zicht van die stad zette hij zijn tenten op.
19. Hij kocht het stuk land waarop hij zijn tent gezet had voor honderd geldstukken van de zonen van Hemor, de vader van Sichem.
20. Hij richtte daar een altaar op en gaf het de naam: De God van Israël is God.


Psalm 133

1 Ai, ziet, hoe goed, hoe lieflijk is 't, dat zonen
Van 't zelfde huis, als broeders samen wonen,
Daar 't liefdevuur niet wordt verdoofd;
't Is als de zalf op 's Hogepriesters hoofd,
De zalf, waarmee hij is aan God gewijd,
Die door haar reuk het hart verblijdt.
2 Die liefdegeur moet elk tot liefde nopen,
Als d' olie, die, van Arons hoofd gedropen,
Zijn baard en klederzoom doortrekt;
Z' is als de dauw, die Hermons kruin bedekt,
Die Sions top met vruchtbaar vocht besproeit,
En op zijn bergen nedervloeit.
3 Waar liefde woont, gebiedt de HEER' den zegen:
Daar woont Hij Zelf, daar wordt Zijn heil verkregen,
En 't leven tot in eeuwigheid.


Gezang 142:4, 5

4 Komt, broeders, voortgetreden!
Een gids gaat aan uw zij,
die, wank’len soms uw schreden,
staat met zijn hulp nabij.
Ziet, ’t zonlicht schenkt ons moed,
alsof de trouwe blikken
eens vaders ons verkwikken:
voorwaar, wij hebben ’t goed!
5 Wij reizen met elkander,
wij wand’len hand in hand;
d’ een zij tot troost de ander
op weg naar ’t Vaderland.
Zijn wij als broed’ren een,
geen strijd om beuzelingen,
daar eng’len ons omringen
en zweven voor ons heen!


Psalm 138:2, 4

2 Door al Uw deugden aangespoord,
Hebt Gij Uw woord
En trouw verheven.
Gij hebt mijn ziel op haar gebed,
Verhoord, gered,
Haar kracht gegeven.
Al 's aardrijks vorsten zullen, HEER',
Uw lof en eer
Alom doen horen,
Wanneer de rede van Uw mond ,
Op 't wereldrond,
Hun klinkt in d' oren.
4 Als ik, omringd door tegenspoed,
Bezwijken moet,
Schenkt Gij mij leven.
Is 't, dat mijns vijands gramschap brandt,
Uw rechterhand
Zal redding geven.
De HEER' is zo getrouw als sterk,
Hij zal Zijn werk
Voor mij volenden,
Verlaat niet wat Uw hand begon,
O Levensbron,
Wil bijstand zenden.